Federaal
Op federaal niveau worden een aantal maatregelen voorzien voor het stimuleren van warmte-krachtkoppeling.
Allereerst is er een vorm van investeringssteun: de verhoogde investeringsaftrek. Bedrijven kunnen een bepaald gedeelte van de investering aftrekken van hun belastbare winst. De basisaftrek, die afgelopen jaren typisch 3,5 bedroeg, wordt voor investeringen in energiebesparende maatregelen verhoogd met 10%. De aftrek wordt verricht op de winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de vaste activa zijn verkregen of tot stand zijn gebracht. Voor investeringen in 2018 (inkomsten 2018, aanslagjaar 2019), is er bijvoorbeeld een verhoogde aftrek van 13,5% van toepassing. Bij een aanslagvoet van bijvoorbeeld 29,58% komt dit netto overeen met een ondersteuning van 3,99% (=13,5%*29,58%) van de investeringskost. Let wel: enkel investeringen die noodzakelijk zijn voor de werking van de installatie en op exact dezelfde manier en periode worden afgeschreven komen in aanmerking.
Naast deze eenmalige investeringssteun, is er ook een voordeel op het gebied van exploitatie: bijvoorbeeld aardgas dat gebruikt wordt in een WKK-installatie is vrijgesteld van accijnzen. Hiertoe dient het bedrijf wel een vergunning aan te vragen bij de Administrateur-Generaal van de Douane. Op basis van deze vergunning kan de onderneming vervolgens zijn accijnzen terugvorderen. Daarnaast wordt op aardgas ook een vrijstelling verleend op de federale bijdrage voor het deel dat aangewend wordt voor de productie van elektriciteit die geïnjecteerd wordt op het net.
Vlaanderen
De algemene exploitatiesteun onder de vorm van certificaten wordt op regionaal niveau vastgelegd. Elk van de 3 gewesten heeft een eigen systeem voor steun voor de uitbating van WKK op basis van certificaten. Waar Brussel en Wallonië elk een (vergelijkbaar) systeem hebben waarbij 1 type van certificaten aangewend wordt voor zowel hernieuwbare energie als voor WKK (op basis van CO2-besparing), kent Vlaanderen twee types van certificaten: groenestroomcertificaten (GSC) en warmte-krachtcertificaten (WKC).
Het certificatenmechanisme
De werking van het certificatenmechanisme wordt getoond in onderstaande figuur. De overheid geeft aan de eigenaar van een kwalitatieve WKK-installatie warmte-krachtcertificaten voor de primaire-energiebesparing die de installatie realiseert. De eigenaar kan deze verkopen aan een elektriciteitsleverancier. Deze laatste moet immers elk jaar een bepaalde hoeveelheid certificaten inleveren bij de overheid, evenredig met de hoeveelheid elektriciteit die hij leverde, en volgens quota die worden vastgelegd in het Energiedecreet. Indien de leverancier niet voldoende certificaten inlevert, moet hij per ontbrekend certificaat een boete betalen. De eigenaar van de WKK-installatie kan er ook voor kiezen om de certificaten in te dienen bij zijn netbeheerder. Hiervoor krijgt hij dan een minimumsteun per certificaat die 31 euro bedraagt. Het certificatenmechanisme is sinds 1 januari 2018 enkel van toepassing voor installaties met een elektrisch vermogen groter dan 10kW.
Warmte-krachtbesparing
Het aantal certificaten dat een installatie krijgt is gelijk aan de gerealiseerde warmte-krachtbesparing (WKB) in MWh, vermenigvuldigd met de bandingfactor (BF).
De WKB, uitgedrukt in MWh, wordt berekend door het equivalent brandstofverbruik te berekenen van gescheiden opwekking van gelijke hoeveelheden warmte en elektriciteit, en hiervan het brandstofverbruik van de WKK af te trekken:
De netto elektriciteitsproductie (Enetto) wordt gedeeld door een elektrisch referentierendement (bijvoorbeeld 50% voor installaties op fossiele energiebronnen aangesloten met een aansluitspanning tot en met 15kV en 55% indien aangesloten met een spanning hoger dan 15kV). De netto warmteproductie wordt gedeeld door een thermisch referentierendement (bijvoorbeeld 90% voor productie van stoom en warm water). Deze referentierendementen worden vastgelegd in het Energiebesluit en het Ministerieel besluit van 26 mei 2016.
Kwalitatieve WKK
Om in aanmerking te komen voor certificaten, moet een installatie kwalitatief zijn. Hiervoor wordt de relatieve primaire-energiebesparing (RPE) geëvalueerd. De RPE is gelijk aan de verhouding van de absolute primaire-energiebesparing of WKB tot de hoeveelheid brandstof die bij gescheiden opwekking nodig zou zijn, of als formule:
Bandingfactor
De bandingfactor wordt jaarlijks door het Vlaams Energieagentschap (VEA) berekend. Hiertoe worden de installaties ingedeeld in verschillende projectcategorieën. Voor elk van de representatieve projectcategorieën wordt, op basis van gemiddelde cijfers voor een performante installatie, berekend hoeveel steun die installatie nodig zou hebben. Elke representatieve projectcategorie heeft dus een eigen bandingfactor.
Binnen de representatieve projectcategorieën vinden we enerzijds nieuwe installaties terug, maar anderzijds ook ingrijpende wijzigingen. Beide termen worden in het Energiedecreet gedefinieerd als:
- Nieuwe warmte-krachtinstallatie: Een nieuw opgerichte installatie die volledig zelfstandig en onafhankelijk in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie opwekt, en waarbij de noodzakelijke onderdelen van de installatie nog niet eerder gebruikt zijn in een warmte-krachtinstallatie. De definitieve aanvraag moet binnen de drie jaar na indienstname ingediend zijn om nog in aanmerking te komen als nieuwe warmte-krachtinstallatie.
- Ingrijpende wijziging: Wijziging van een warmte-krachtinstallatie, waarvan de motor ouder is dan tien jaar en/of waarvan de turbine ouder is dan vijftien jaar, en waarbij minstens de motor of de turbine vervangen wordt door een nog niet gebruikte motor of turbine. Indien een warmte-krachtinstallatie uit meerdere motoren of turbines bestaat, dan moeten alle motoren en turbines ouder zijn dan respectievelijk tien of vijftien jaar en moeten alle motoren en turbines vervangen worden door een nog niet gebruikte motor of turbine.
Steunduur
De certificaten worden voor WKK toegekend gedurende 10 jaar na datum van indienstname. Een lopend project krijgt gedurende deze 10 jaar dezelfde steun: de bandingfactor wordt niet gewijzigd.
Startdatum
Nieuwe projecten krijgen de bandingfactor van de representatieve projectcategorie waarbinnen ze vallen, berekend voor het jaar waarin de startdatum valt. De startdatum is de datum van indienstneming, of, indien er een omgevingsvergunning vereist is, de datum waarop het project beschikt over deze vergunningen en de aanvraag bij de VEA werd ingediend. De startdatum voor WKK-installaties blijft geldig gedurende 36 maanden na de aanvraag of 48 maanden indien de WKK-installaties groter dan 25 MWe. Een project kan slechts een nieuwe startdatum krijgen indien er minstens 36 maanden verstreken zijn sinds de vorige aanvraag.
Groene stroom
Warmte-krachtinstallaties die gebruik maken van hernieuwbare brandstoffen (biogas, plantaardige olie, houtafval …) komen in aanmerking voor groenestroomcertificaten (GSC). De benadering is gelijkaardig, maar waar WKC worden uitgereikt per MWh warmte-krachtbesparing, wordt dit voor groene stroom gedaan op basis van de netto elektriciteitsproductie. De minimumsteun voor een groenestroomcertificaat is 93€ per certificaat.
Investeringssteun voor WKK ≤ 10 kWe
Voor WKK-installaties kleiner of gelijk aan 10 kWe is de certificatensteun (voor WKK en eventueeel groene stroom) sinds 1 januari vervangen door een investeringssteun.
Het steunbedrag wordt onder andere bepaald door het elektrisch vermogen en het brandstoftype. Voor een WKK op fossiele brandstoffen wordt de maximale premie wordt berekend volgens de formule 1715 x √( Pnom), waarbij Pnom het nominaal elektrisch vermogen (kW) van de installatie is. Bijkomend is de steun beperkt tot maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten.
Bij een biogas-WKK wordt de maximale premie berekend volgens de formule is 4700 x Pnom, waarbij Pnom het nominaal elektrisch vermogen (kW) van de installatie is. Aanvullend wordt de steun voor ondernemingen beperkt tot 65% voor kleine ondernemingen, 55% voor middelgrote ondernemingen en 45% voor grote ondernemingen. Voor particulieren wordt de steun beperkt tot 100% van de investeringskost. Enkel de kosten (exclusief btw) die aantoonbaar en noodzakelijk zijn voor de goede werking van de WKK-installatie, inclusief vergistingsgedeelte, vormen de basis voor de aftopping op de investeringskost.
De aanvraagprocedure bestaat uit twee onderdelen. Als eerste stap moet de fabrikant/verdeler een aanvraag indienen bij het VEA om een installatie, van een bepaald merk, type, vermogen en brandstof, op basis van de constructeursfische te laten erkennen als een kwalitatieve WKK. Indien deze installatie erkend is, wordt deze door het VEA opgenomen in de lijst met erkende installaties, waaruit WKK-eigenaars kunnen kiezen om steun aan de vragen voor hun specifiek toestel. Hij moet daarbij een aantal gegevens overmaken, zoals naam, adres, type toestel, bankrekeningnummer, AREI-verslag (dat voldoet aan de voorwaarden uit het besluit AG inzake keuringen) en bevestiging van aanmelding bij de netbeheerder. Meer informatie is te vinden op energiesparen.be.
Energiestudie
Bij een vergunningsaanvraag moet u een energiestudie toevoegen wanneer u een vergunning aanvraagt voor:
- een nieuwe inrichting die een primair energieverbruik zal hebben van minstens 0,1 PJ per jaar of;
- een bestaande inrichting waar een verandering doorgevoerd zal worden die een meerverbruik van tenminste 10 TJ primaire energie per jaar met zich meebrengt.
Een belangrijk onderdeel van de energiestudie is de situering van de energie-efficiëntie van de inrichting ten opzichte van gelijkaardige inrichtingen die op de markt verkrijgbaar zijn. U moet dus aantonen dat de nieuwe inrichting de meest energie-efficiente inrichting is die economisch haalbaar is. Er moet m.a.w. gewerkt worden met de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Daarbij moet aangetoond worden dat de meer energie- efficiente installaties die op de markt bestaan of de extra maatregelen die de efficientie zouden verhogen, een interne rentevoet (IRR) hebben van minder dan 15% na belastingen om deze niet te moeten doorvoeren. Alle andere maatregelen moet u effectief implementeren.
Energieplan
Een energieplan moet opgemaakt worden voor een bestaande inrichting wanneer:
- die een primair energieverbruik heeft van minstens 0,5 PJ per jaar (losstaand van een vergunningsaanvraag!) of;
- voor deze inrichting een milieuvergunning hernieuwd moet worden indien deze een jaarlijks primair energiegebruik heeft tussen 0,1 en 0,5 PJ.
De energiestudie wordt opgesteld om het specifiek energiegebruik in de inrichting te verminderen. De site ondergaat een energie-audit om tot een reeks potentiele investeringen te komen die dat specifiek energiegebruik zullen verlagen. Bij deze maatregelen moet u aantonen wat de IRR na belastingen is. Alleen maatregelen die een IRR hebben van minder dan 15% na belastingen moeten niet uitgevoerd worden; alle andere potentiele investeringen moeten uiterlijk binnen drie jaar na conformverklaring van het energieplan of na hernieuwing van de milieuvergunning uitgevoerd worden.
Zowel een energieplan als een energiestudie moeten opgesteld worden door een erkend energiedeskundige, die aanvaard is door de Vlaamse overheid, meer bepaald door het Vlaams Energieagentschap (VEA) en het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV). Ook het op te leveren document moet door dezelfde diensten aanvaard worden.
Wallonië
In Wallonië worden sinds 2004 ook zogenaamde ‘certificats verts’ uitgereikt voor hernieuwbare energie en kwalitatieve WKK. De uitgave ervan wordt gecoördineerd door de CwaPE, die eveneens voorstellen doet aan de Minister voor het vastleggen van de quota’s. Het principe bestaat erin dat er certificaten worden toegereikt per hoeveelheid elektriciteitsproductie en CO2-reductie, t.o.v. van de referentie-installaties voor de productie van de zelfde hoeveelheden elektriciteit en warmte. Het systeem werd grondig herzien in 2014. Om de steunhoogte te beperken werden enveloppen vastgelegd per categorie van installaties. Het principe is dat men in Wallonië in 2020 een 8000 GWh groene stroom wil produceren volgens een indicatief traject. Op basis hiervan wordt het aantal GSC per categorie vastgelegd.
Eigenaars moeten een reserveringsaanvraag indienen. Dit is een volledig dossier, inclusief een raming van de kosten, alle vergunningen, een inschatting van het moment van indienstname, bewijsmateriaal dat het project serieus is, de haalbaarheidsstudie en aanvraag voor aansluiting, en een plan voor de verwerking van het digestaat in geval van biogas-WKK’s…
Aanvragen kunnen worden gedaan binnen de categorieën tot de envelop vol zit. De eigenaar kan dan groene certificaten reserveren bij de administratie, wat gevolgd wordt door kennisgeving (na max 45 dagen) met de garantie dat hij groene certificaten zal kunnen krijgen (gedurende 10 of 15 jaar), het vastleggen van de hoeveelheid steun (keco), en de garantie van de minimum prijs van 65 € per certificaat.
Op 1 september worden de niet-verdeelde certificaten van alle categorieën bijeen genomen en kunnen ze toegekend worden aan projecten die in de wachtrij staan in een bepaalde categorie (tot max 115% van de envelop).
De hoeveelheid steun voor WKK wordt nu berekend als: de elektriciteitsproductie x een economische factor keco (die rekening houdt met de rentabiliteit van de investering), x kCO2 (die rekening houdt met de CO2 uitstoot). Bijkomend is het aantal certificaten per 1 MWh netto geproduceerde elektriciteit geplafonneerd op 2,5. Een bio WKK-installatie zal dus een maximaal aantal certificaten kunnen krijgen van 2,5 (maximale aftopping) x de elektriciteitsproductie (MWh). Voor een aardgas WKK is dit ongeveer 0,4 x de elektriciteitsproductie. Deze brengen tussen de 65€ (minimumprijs) en 100 € (boeteprijs) op per certificaat.
In Wallonië wordt verder nog steun verleend voor haalbaarheidsstudies, een compensatie voor de geïnjecteerde elektriciteit (<10 kWe) en verschillende vormen van investeringssteun (UDE voor bedrijven en UREBA voor de publieke en de social profit sector (bepaalde vzw’s).
Brussel
In Brussel bestaat een gelijkaardig systeem van groene certificaten. De coördinatie hiervan gebeurt door BRUGEL. De hoeveelheid certificaten voor een WKK wordt berekend als de hoeveelheid vermeden CO2, gedeeld door een coëfficiënt (217 kg CO2/MWh aardgas). De markt is erg stabiel en de waarde van de certificaten varieert rond de 80-85 €. Sinds kort is de minimumprijs van 65 euro vastgelegd. Een mechanisme laat bovendien toe dat de minister de quota verhoogt voor het volgende jaar indien de hoeveelheid toegekende certificaten sterk is gestegen.
Omdat in Brussel WKK vooral interessant is in gebouwen, maar het gebruik van WKK-elektriciteit in collectieve woningbouw wordt beperkt tot de gemeenschappelijke delen, heeft men het systeem voordeliger gemaakt voor aardgas-WKK’s in appartementensgebouwen. Het aantal certificaten worden vermeerderd met een vermenigvuldigingscoëfficiënt indien de stroom niet lokaal verbruikt kan worden. De vermenigvuldigingscoëfficiënt voor WKK is:
- 6,3 als WKK ≤ 15 kWe;
- 3 als WKK ≤ 50 kWe;
- 2 WKK ≤ 200 kWe en
- 1,5 als WKK > 200 kWe.
Sinds 2016 geeft Leefmilieu Brussel geen investeringssteun meer voor WKK. Er is wel nog een investeringssteun voor bedrijven die gegeven wordt door de dienst Brussel Economie en Werkgelegenheid. Deze steun is extra interessant voor KMO's (tot 40%). Er is ook steun voor het maken van haalbaarheidsstudies (tot 50% van de studiekosten).